Roman.Laten we de doden niet vergeten. Dat lijkt Colm Tóibín te willen zeggen met zijn nieuwe roman, Het huis van de namen.
Elke schrijver heeft obsessies en beelden die telkens terugkomen in zijn werk: denk aan de beren van John Irving, bij Nicole Krauss is het water. Colm Tóibín schrijft telkens weer over de geesten van de doden die ons omringen. Niet dat het vaak letterlijk spookt in zijn boeken, maar de doden hebben wel gewicht, ze zijn aanwezig in de atmosfeer. In Nora, de meest autobiografische roman van de Ier, krijgt een weduwe aan het slot bezoek van een geest. Het fragment hoort tot het beste wat Tóibín ooit schreef.
'Ik ben vertrouwd met de geur van de dood', zo opent Het huis van de namen, Tóibíns negende roman. Aan het woord is Klytaimnestra, echtgenote van Agamemnon en moeder van Iphigenia, Orestes en Elektra. Eeuwenoud zijn deze personages uit de toneelstukken van Aeschylus en Euripides, de Griekse auteurs die over hen schreven in de vijfde eeuw voor Christus. Klytaimnestra heeft het niet over de geur van geesten, wel over die van lijk…Lees verder
Elke schrijver heeft obsessies en beelden die telkens terugkomen in zijn werk: denk aan de beren van John Irving, bij Nicole Krauss is het water. Colm Tóibín schrijft telkens weer over de geesten van de doden die ons omringen. Niet dat het vaak letterlijk spookt in zijn boeken, maar de doden hebben wel gewicht, ze zijn aanwezig in de atmosfeer. In Nora, de meest autobiografische roman van de Ier, krijgt een weduwe aan het slot bezoek van een geest. Het fragment hoort tot het beste wat Tóibín ooit schreef.
'Ik ben vertrouwd met de geur van de dood', zo opent Het huis van de namen, Tóibíns negende roman. Aan het woord is Klytaimnestra, echtgenote van Agamemnon en moeder van Iphigenia, Orestes en Elektra. Eeuwenoud zijn deze personages uit de toneelstukken van Aeschylus en Euripides, de Griekse auteurs die over hen schreven in de vijfde eeuw voor Christus. Klytaimnestra heeft het niet over de geur van geesten, wel over die van lijken. Ze geeft niet meteen prijs wie er is gestorven en onthult in een lange flashback hoe het zover kon komen dat er een geur van bloed en verrotting hangt in het paleis.
Agamemnon, koning en aanvoerder van het leger, wil met zijn manschappen uitvaren naar Troje. In ruil voor een gunstige wind moet hij zijn dochter Iphigenia offeren aan de goden. Met een list lokt hij vrouw en dochter naar het legerkamp, waar de twee te horen krijgen dat Iphigenea helemaal niet zal trouwen met de krijgsheld Achilles. Na de dood van haar dochter zint Klytaimnestra op wraak.
Rookgordijn
In de Griekse tragedies drukken de goden hun stempel, worden ze genoemd bij naam. Hier klinken enkel de namen van stervelingen, de tijd van de goden is voorbij. Net als in Het testament van Maria maakt Tóibín ongelovigen van zijn personages. 'In de toekomst zou ikzelf degene zijn die besloot wat me te doen stond, niet de goden', zegt Klytaimnestra.
Tóibín vertelt afwisselend vanuit het oogpunt van Klytaimnestra, Elektra en Orestes. Het zal elke lezer opvallen dat Elektra en Klytaimnestra hun verhaal doen vanuit het ik-perspectief, terwijl het relaas van Orestes in de derde persoon is geschreven. Aanvankelijk lijkt dat een bizarre keuze omdat Tóibín juist zijn licht wil laten schijnen op Orestes, een personage dat door de Griekse auteurs werd veronachtzaamd. Is de 'ik' dan niet meer geschikt? Niet voor Tóibín, die in zijn roman Brooklyn ook al toonde dat je heel dicht bij een personage kunt komen zonder dat je hem of haar veel laat praten of elke gedachte weergeeft. Ik-vertellers kunnen een rookgordijn optrekken, hun ambitie verbergen. Kijk maar naar Elektra.
Orestes' verhaal vormt het zwaartepunt van de roman. Hij is het die zich wil herinneren wat er gebeurd is, die opmerkt dat de geschiedenis zich herhaalt. Hij herkent de patronen.
Kippenvel
Er zit vaart in het boek, er gaan jaren voorbij en er vallen veel doden. Er worden telkens nieuwe allianties gesmeed. Het is een van de grote verdiensten van de auteur dat hij niet het minste beetje voorkennis verwacht van zijn lezers. De verteltoon is gepast sober en helder, minder flashy dan in Madeline Millers Het lied van Achilles, een minder geslaagde poging om de oudheid tot leven te wekken.
Door de aankleding van de ruimtes en de personages kaal te houden doet Het huis van de namen universeel aan, bijna modern. Op de achterflap staan verwijzingen naar House of cards en Game of thrones en het klopt heus wel dat dit boek iets gemeen heeft met deze series, maar toch is Tóibín op zijn sterkst wanneer zijn personages zich naar binnen keren. Actiescènes of momenten van suspense zijn minder aan hem besteed. Er wordt iets te vaak 'fel' of 'dreigend' gekeken door de personages. Nee, dan liever die magistrale geestverschijning aan het slot. Kippenvel krijg je ervan. Tóibín laat het met deze roman moeiteloos zien: de oeroude verhalen zijn nog steeds springlevend.
Vertaald door Anneke Bok, 286 blz., 21,99 € (e-book 7,99 €). Oorspronkelijke titel: 'House of names'.
Verberg tekst